Stationspostgebouw Arnhem

In het voorjaar van 2020 onderzocht ik samen met Lara Voerman het stationspostgebouw (Stationsplein-West 30) in Arnhem, in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf.

Ontwikkeling van de omgeving

Bron foto links: Gelders Archief, beeldbank nr. 1524-8301.

Het stationspostgebouw is onderdeel van een relatief smal gebied ten westen van de Arnhemse binnenstad, dat ligt ingeklemd tussen spoorbundels en de rivier de Rijn. In dit gebied komen de zuidrand van de Veluwse stuwwal en de Rijn bij elkaar, wat voor grote hoogteverschillen zorgt.

In 1845 werd de Rhijnspoorweg aangelegd met een station in Arnhem. De komst van het spoor was een accelerator voor de ontwikkeling van dit gebied. Rond 1860 kreeg het stratenpatroon ten westen van het station vorm, met een bebouwing van luxe woonhuizen. Het geleidelijk ontwikkelde stationsgebied werd door de toenemende drukte in de loop van de twintigste eeuw een probleemgebied , met name aan de westzijde. De verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog werden aangegrepen om deze problemen op te lossen.

In 1953 lag er een definitief wederopbouwplan voor de stationsomgeving. Een essentiële verandering was de totale egalisering van het gebied, waardoor het nieuwe stationsgebouw en -plein op het niveau van de Utrechtsestraat kwamen te liggen. Er werd gekozen voor twee stationspleinen; de één als formele stadsentree, de ander als informeler vertrekpunt van (streek)bussen. Ten westen van het busplein (Stationsplein-West) opende in 1959 het stationspostgebouw. Voor het busplein fungeerde het als een imponerende pleinwand, terwijl het volume de achterliggende woonbuurt in de luwte legde.

In 1996 werd een ingrijpend masterplan voor het stationsgebied gemaakt: Arnhem Centraal. Tot dan toe was er niet veel veranderd in de omgeving van het station en het stationspostgebouw. De plannen betekenden de afbraak van alle bebouwing in het plangebied. Het stationspostgebouw lag net buiten de begrenzing en ‘mocht’ blijven staan. Op de plek van het Stationsplein-West werd in 1997 gestart met de bouw van een parkeergarage met daarboven een overdekt busplein en kantoren. In 2015 was het hele stationsgebied gereed.

Voor het stationspostgebouw had het plan Arnhem Centraal een grote impact. Er ontstond een nieuwe ruimtelijke constellatie, waarin het gebouw een marginale rol speelt, in plaats van de hoofdrol. De pleinruimte van het Stationsplein-West verdween waardoor het gebouw niet meer als pleinwand te beleven is, zichtlijnen op het gebouw vanuit het station ontbreken. Met de bebouwing op het voormalige Stationsplein-West en buurpand La Ligne werd het gebouw van de hoogste, de laagste. De beeldbepalende ligging heeft aan betekenis ingeboet, maar vanaf het spoor – en ook vanaf de reizigersbrug – blijft het gebouw imponeren.

De bouw

In 1953 werd door de Rijksgebouwendienst – onder leiding van architect Hendrik Engberts – gestart met het ontwerp van een stationspostgebouw in Arnhem. Tijdens het ontwerpproces vond in 1955 een verregaande reorganisatie van de PTT plaats, waardoor het ontwerp opgewaardeerd moest worden. Het resultaat was een gebouw dat zowel een expeditiekantoor, directiezetel van het postdistrict Arnhem, hulppostkantoor voor inwoners van de stad en douanekantoor was: een functionele postfabriek en representatief kantoorgebouw in één.

Architect Engberts koos een vormentaal die aansloot bij de ideeën van rijksbouwmeester Friedhoff. De termen die gebruikt kunnen worden om de rijksarchitectuur uit deze periode te typeren zijn ook toepasbaar op het Arnhemse stationspostgebouw: waardig, degelijk, monumentaal, streng en statig. Het gebouw werd ontworpen als een overgangselement tussen het drukke stationsplein en de rustige woonwijk erachter.

Het gebouw kreeg een L-vorm met een hoog bouwdeel aan het Stationsplein en een laag bouwdeel aan de Renssenstraat. De hoogbouw werd in het midden van dubbelhoge werkruimtes voorzien met aan de uiteinden entresols zodat ‘normale’ verdiepingshoogtes voor de kantoren ontstonden. Drie trappenhuizen verbonden de verschillende bouwlagen met elkaar. Het lage bouwdeel sloot aan op de belendende herenhuizen van twee bouwlagen. Omdat de Renssenstraat een stuk hoger ligt dan het Stationsplein waren dit de tweede en derde verdieping. De dubbelhoge begane grond lag onder het maaiveld, deels onder de straat. Langs de noordkant van het hoge bouwdeel werd een brede trap mee-ontworpen om het niveauverschil tussen het Stationsplein en de hoger gelegen Renssenstraat te overbruggen.

Het gebouw werd alzijdig ontworpen, alle kanten waren even belangrijk. De gevels van licht metselwerk kregen een sterk verticaal karakter. De bijzondere elementen, zoals de plint, sieromlijstingen, dakoverstekken en luifels, werden uitgevoerd in kunststeen. Entrees werden benadrukt door langgerekte luifels, opstapjes of brede kunststenen omlijstingen. Aan de vormgeving van de vensters was de functie afleesbaar. De uitgebouwde trappenhuizen werden geaccentueerd met stalen kozijnen in kunststeen omlijstingen.

Een integraal onderdeel van het ontwerp waren de overgangselementen buiten het gebouw: de trappartij aan de spoorzijde (oorspronkelijk met vier lantaarns), de balustrades aan de Renssenstraat en de muur langs het binnenterrein als afscheiding van hoger liggende tuinen van de herenhuizen aan de Betuwestraat. Onder de Renssenstraat werd het gebouw via een posttunnel onder de treinsporen verbonden met de perrons.

Renovatie in 1990

Foto linksboven afkomstig van Martin van Dort. De andere drie foto’s afkomstig uit een artikel in ‘De Architect’, januari 1991.

De grootste verbouwing was die van 1990. Toen werd het pand Martin van Dort herbestemd tot kantoorgebouw, met op de bovenste drie verdiepingen het RGD-regiokantoor. Met tussenvloeren in de dubbelhoge ruimtes werden extra vierkante meters gecreëerd. Het interieur werd volledig verwijderd, op de trappenhuizen na. De kelder werd, samen met de nieuwe onderkeldering van de binnenplaats, in gebruik genomen als parkeergarage. De trappenhuizen en het exterieur werden zo veel mogelijk in oorspronkelijke staat gehouden en werden waar nodig hersteld.
De lichtstraat in het dak van de hoogbouw werd geopend en de vloeren eronder werden van vides voorzien, waardoor licht in het hart van het gebouw kwam. Op de vierde, vijfde en zesde verdieping werd voor het RGD-kantoor een centrale hal met verkeersruimte gemaakt waar omheen de kantoren werden gesitueerd. In de middenzone kregen de nevenfuncties een plek.